Vrede in de ziel

Standpunt

„C’est dur de mourir au printemps, tu sais”, zong Jacques Brel in 1961. Het is moeilijk te sterven in de lente. Een droevige frase, waaraan hij meteen een hoopvolle gedachte toevoegde: „Mais je pars aux fleurs la paix dans l’âme”, ik vertrek naar de bloemen met de vrede in mijn ziel. Wat een formidabele poëet was die Brel toch. Zou het evenwel makkelijker zijn te sterven in de herfst dan in de lente? Ik vrees van niet.
Laatst stierf mijn overbuur, totaal onverwacht. Het ene moment leek er niets aan de hand, het volgende moment lag hij levenloos op de grond. Enkele maanden eerder stierf zijn buurman en daarmee verdwenen de twee laatste oorspronkelijke bewoners van mijn pleintje. René en Rik, getuigen van een tijdperk, ineens zijn ze weg. De wereld draait voort, maar het maakt me weemoedig. De eindigheid van het leven is voor ieder een zekerheid, maar voor weinigen welgekomen. Elk overlijden slaat een gat, dat schijnbaar opnieuw volloopt, maar nooit helemaal verdwijnt. Verhalen en beeltenissen vervagen, al verdwijnen ze nooit helemaal, zolang iemand ze koestert.
De herfst is het seizoen van de weemoed. Met het vallen van het blad heerst de vergankelijkheid over het straatbeeld. Er is geen betere periode denkbaar om onze overledenen te herinneren en te koesteren. Bomen delen onze treurnis, wind en wolken vertolken ons gemoed, de regen huilt met ons mee.
Nochtans is er altijd hoop. De dood van herfst en winter wordt altijd verdreven door de lente. Christenen durven te geloven dat ook de mens nooit echt dood is. Geloven geeft leven het laatste woord. „La paix dans l’âme” verdrijft het verdriet niet, maar geeft het betekenis en hoop. Onze herdenking van alle zielen, elk jaar begin november, is niet gericht op het verleden, blijft niet hangen in wat voorbij is. Voor gelovigen bestaat het einde niet. Dat is een moeilijke, abstracte gedachte. Elke poging om haar te concretiseren, Geloven geeft leven het laatste woord is futiel en nutteloos, maar de gedachte zelf blijft overeind. Durven te geloven wat je onmogelijk kunt begrijpen, het is de essentie van elk geloof, in welke betekenis van het woord ook.
Om het ondenkbare te vatten, hanteren we rituelen. Oude en nieuwe, kerkelijke en profane. Soms een mix van dat alles. Waren uitvaarten vroeger smeekbeden voor het zielenheil van de overledene, dan focussen ze nu meer op de nabestaanden die ontroerende herinneringen delen. In beide gevallen zoeken we troost en hoop.
Zeggen dat het aantal kerkelijke uitvaarten achteruitboert, is open deuren intrappen. Toch blijven overal in ons land kerkelijke uitvaartvoorgangers de doden eren en hun familieleden bijstaan. In ons Dossier laten we hen aan het woord. Hoe minder mensen vertrouwd zijn met de Kerk en met de christelijke rituelen, hoe meer ze geneigd zijn alternatieven te zoeken. „In een uitvaartaula krijg je vaak een soort plagiaat van een kerkelijke uitvaart”, zegt kerkelijk voorganger Marleen Gebruers daarover. „De lichtritus in de liturgie, het bewieroken van de overledene en het besprenkelen van de kist met wijwater zijn vandaag gewoon minder toegankelijk. Ik probeer er dus altijd duiding bij te geven, want een symbool dat je niet vat, verliest zijn waarde”, verduidelijkt haar collega Bob Timmermans. Zij en hun collega’s zoeken – en vinden – de middenweg waarin het kerkelijke en het wereldse samenvloeien.
Niet de aantallen, maar de aanpak is van belang. „Bij sommige mensen ga je nog een keer langs na de uitvaart, bij andere kom ik na enkele jaren nog om de zes tot acht weken over de vloer. Je voelt goed hoe lang je nog iets kunt betekenen”, vertelt Marleen Gebruers. Kerkelijke uitvaartbegeleiders zijn en blijven belangrijk. Daarom is het broodnodig dat mensen zich laten roepen en vormen tot die taak. Ze zijn zaaiers van vrede in de ziel, bij de doden en bij de levenden.

Lees meteen verder

Ik ben nog geen abonnee

Word abonnee
voor €32
tot eind 2024

Registreer je hier