Aswoensdag. Dat we ons als christenen laten tekenen met een askruisje, is een eeuwenoud gebaar waarmee we binnentreden in de vasten, de voorbereidingstijd op Pasen. In een samenleving die niet langer leeft op het ritme van onze kerkelijke feesten, staat Aswoensdag al een tijdje onder druk. Het Netwerk Rechtvaardigheid & Vrede, een samenwerkingsverband van katholieke solidariteitsorganisaties, onderneemt al een paar jaar lovenswaardige pogingen om het begin van de vasten niet ongezien te laten voorbijgaan. Dit jaar lanceert het netwerk een uitnodiging aan de vele van oorsprong christelijke organisaties en verenigingen om Aswoensdag te herwaarderen door op de werkvloer zelf een moment van bezinning of een liturgische viering te organiseren.
<br>Uitgesproken levensbeschouwelijke verscheidenheid is één van de opvallende kenmerken van onze tijd. Peilen naar het specifieke van je eigen geloofstraditie is in die omstandigheden dan ook een dwingende opgave. Van oudsher is onze vasten gekenmerkt door gebed en bezinning, boete en bekering, soberheid beleven en aalmoezen geven.
<br>Vooral die laatste component, het aalmoezen geven, is de voorbije decennia bijzonder ontwikkeld en geniet zonder de minste twijfel de grootste zichtbaarheid. Het is de verdienste van Broederlijk Delen de solidariteit met het Zuiden structureel te hebben verankerd met de veertigdagentijd. Voor velen zijn vasten en geld schenken aan Broederlijk Delen zowat synoniemen geworden. Niet dat Broederlijk Delen zich daartoe zou beperken, verre van.
<br>Je verbondenheid met de mensen van het Zuiden mag uiteraard geen loutere lippendienst blijven. Ze dient vertaald in concrete geldelijke solidariteit. Maar ook die aalmoes, hoe substantieel ook, blijft altijd symbolisch en riskeert zo ongewild vrijblijvend te worden. Hoe dat risico beperken? Misschien door het vasten zelf enigszins in ere te herstellen. En waarom niet de oeroude versterving opnieuw ter harte nemen?
<br>Toegegeven, dat laatste zit behoorlijk ver. Ik moet in mijn herinneringen al teruggaan naar mijn kinderjaren. In een poging om ons te behoeden voor de oprukkende consumptiemaatschappij, maande mijn moeder ons geregeld aan dat we „moesten leren een versterving te doen”. Met andere woorden, leren ons bewust iets te ontzeggen. Tijdens de veertigdagentijd behoorden die verstervingen tot het vaste ritueel. Zij kregen dan een heel concrete invulling. Snoep en versnaperingen werden geschrapt. De woensdagse biefstuk-friet slankte af tot een soberder variant met eieren. En als we al eens durfden te zeuren, dan volgde steevast een vermanende verwijzing naar „de arme kinderen, die niets hebben” uit die toen nog verre landen. De ‘winst’ van dit alles verdween na elke versterving plichtsgetrouw in het collectebusje op de vensterbank. Op het einde van de vasten werd alles netjes geteld en gevoegd bij de gave voor Broederlijk Delen.
<br>Verre van mij om dat gebruik te gaan idealiseren. We weten allemaal hoe het in het verleden is ontspoord tot holle boetedoening of leidde tot onderlinge wedijver om de strafste en meeste verstervingen te doen. Toch lijkt een afgestofte versie nu nog zinvol. Ze laat ons voelen hoe waarachtig medeleven nooit ‘pijnloos’ of vrijblijvend kan zijn. Als we het voor de volkeren uit het Zuiden echt beter willen, dan zullen wij het hier met minder moeten leren doen. Minder voor meer. Of hoe een ouderwets concept ook nu nog een oefenplaats kan zijn om te helpen inzien waar het werkelijk om gaat.
<br>
Column